In 2002, intussen 20 jaar geleden, mocht ik de cursus onderluitenant gaan volgen. Dat was toen de cursus die je moest slagen om officier te worden. De eerste les kregen we van de toenmalige commandant van Brandweer Roeselare, Donald Withouck. Kol. Withouck was een uitzonderlijk begaafde officier, één van de beste van zijn generatie en hij is een zeer grote inspiratiebron voor mij geweest.
Eén van de zaken die hij ons tijdens deze opleiding trachtte bij te brengen was het volgende: Eens je begint te blussen, dan moet je binnen de minuut resultaat zien. Zo niet, ben je verkeerd bezig.
De belangrijkste boodschap van dit artikel gaat daarover: “verkeerd bezig zijn” en hoe het te herkennen.
Voetbal is een zeer populaire sport waarbij twee teams van elf spelers proberen om een bal in het doel van de andere ploeg te krijgen. Er is een reglement waarin heel wat spelregels vastgelegd worden:
Deze spelregels leiden tot een zeer goed vastgelegd kader waarin het spel kan plaatsvinden. Ondanks dat deze spelregels vrij strikt zijn, ontstaan er toch enorm veel mogelijke variaties in het spel. Er zijn allerlei tactieken mogelijk om de tegenstander te verslaan.
Tenslotte zijn er na 90 minuten spelen drie mogelijke uitkomsten voor een ploeg: winnen, verliezen of gelijk spelen.
Het is nu een interessante denkoefening om brandbestrijding eens te gaan vergelijken met voetbal.
Alle voetballers weten zeer goed hoe een voetbalveld eruit ziet. Ze kennen de middellijn, het strafschopgebied, de penaltystip, … Ze weten zelfs ongeveer hoe lang ze erover doen om van de ene kant van het veld naar de andere kant van het veld te lopen met de bal aan de voet. Voor dat de match begint, hebben ze al honderden uren geoefend op datzelfde veld. Zodra ze op dat veld komen, kunnen ze het volledige veld in ogenschouw nemen. Het veld blijft bovendien hetzelfde doorheen het volledige spel.
Daar staat tegenover dat de brandweer aankomt bij “een gebouw” om een brand te bestrijden. Het kan een groot of klein gebouw zijn. De functies van dat gebouw kunnen variëren: woonfunctie, zorgfunctie, kantoorfunctie, industriegebouw, … Er bestaat dus een zeer grote variëteit in gebouwen. In de meeste gevallen zijn de brandweermensen nog nooit binnen geweest in het gebouw. Ze kennen het speelveld dus helemaal niet.
Bovendien zijn de meeste gebouwen veel complexer dan een voetbalveld. Meestal zijn er meerdere bouwlagen. Dikwijls is er minstens één ondergrondse bouwlaag. Er zijn verschillende ruimtes en die ruimtes staan in verbinding met elkaar d.m.v. deuren die open of dicht kunnen zijn. Liften, trappen en kokers verbinden de verschillende bouwlagen met elkaar. Om het helemaal af te maken, kan het gebouw ook veranderen doorheen de brand.
Samengevat kunnen we zeggen dat het speelveld van de brandweer onbekend is, allerlei vormen kan aannemen, complex kan zijn en kan veranderen tijdens een interventie.
Tijdens brandbestrijding bestaat de ene partij uit een aantal brandweermensen terwijl de andere partij de brand is. Het aantal brandweermensen ligt niet op voorhand vast. Zowat alle brandweerorganisaties spreken op voorhand af hoeveel mensen ze minstens naar een brand sturen. Eens de eerste mensen ter plaatse zijn, kunnen er eventueel versterkingen gevraagd worden als dat nodig is.
De brand daarentegen kan groeien als er voldoende brandstof en lucht beschikbaar is. De snelheid waarmee de brand groeit hangt op zijn beurt opnieuw af van een heleboel parameters.
Bij voetbal moet iedereen dezelfde regels volgen. Bij brandbestrijding is dat niet zo.
De brand heeft een zeer duidelijk set spelregels die bepaald worden door allerlei wetenschappen: fysica, chemie, bouwkunde, stromingsleer, … In theorie is dat allemaal zeer mooi maar in praktijk zijn dat zeer veel wetten en regels. Het resultaat van die wetten en regels hangt dan ook nog eens af van de beginvoorwaarden en randvoorwaarden die de brandweermensen op het terrein onmogelijk allemaal kunnen kennen.
In theorie is het mogelijk om perfect te voorspellen hoe een brand zich gaat ontwikkelen als je op voorhand alle parameters exact kent. Echter, dat is in praktijk nooit het geval.
De brandweermensen moeten ook rekening houden met al die wetenschappelijke spelregels die van toepassing zijn. Die regels bepalen immers wat de mogelijkheden zijn van hun tegenstander. Daar staat tegenover dat brandweermensen ook rekening moeten houden met de beperkingen van het menselijk lichaam. Dit gaat dan over hoe ons lichaam reageert op warmte en zware stress maar evengoed over wat onze fysieke en mentale beperkingen zijn. Ook hier zijn er allerlei wetenschappen van toepassing: inspanningsfysiologie, ergonomie, trainingsleer, psychologie, …
Bovendien zijn er ook nog een heleboel sociale wetten. Er zijn allerlei regels m.b.t. welzijn op het werk die van toepassing zijn. Die regels hebben als nobele doelstelling om werknemers veilig te houden op hun werkplaats. Echter, de brandweer zondigt per definitie tegen de basisregel arbeidsveiligheid: de mens verwijderen van het gevaar. Brandweermensen gaan altijd naar het gevaar toe. Dit leidt tot een spanningsveld tussen de wetgeving enerzijds en het werk van brandweermensen anderzijds.
De mogelijkheden van de organisatie spelen ook een rol. Een brandweerkorps in een grootstad met een beroepsbezetting zal meer middelen kunnen mobiliseren dan een kleine vrijwilligersorganisatie midden een werkdag. Het spitsuur kan er echter voor zorgen dat in beide organisaties vertraging ontstaat alvorens de brandweer ter plaatse komt.
De verwachtingen van de maatschappij spelen ook een rol. Als de brandweer aankomt bij een brand waar twee kleine kinderen vast zitten in een brandende woning, dan wordt er verwacht van de brandweer dat zij die kinderen redt. De burgers die bij de brand staan kijken, hebben grote verwachtingen. In die zin zijn zij vergelijkbaar met de supporters in een voetbalstadion. Zij verwachten ook dat hun favoriete ploeg de overwinning binnenhaalt. Profvoetballers moeten leren omgaan met de grote druk die de aanwezigheid van de supporters met al hun verwachtingen met zich meebrengt. Brandweermensen worden ook blootgesteld aan grote druk als er veel op het spel staat. De mensen op straat kennen echter niet de spelregels van brandbestrijding. Ze kunnen meestal niet inschatten wat mogelijk is en wat niet. Supporters in een voetbalstadion kennen in regel wel de regels van het spel.
Voetballers spelen in goede zichtbaarheid. Als de schemering start, wordt de stadionverlichting aangestoken. Dat maakt dat zij goed kunnen zien wat er allemaal gebeurt. Bovendien is het zo dat het spel in extreme omstandigheden zal worden onderbroken of zelfs worden uitgesteld. We denken hierbij aan een extreme regenval, een besneeuwd veld, stevige vriestemperaturen, … Zelfs als de supporters het te bont maken en (teveel) vuurwerk of andere zaken op het veld gooien, wordt de match (tijdelijk) stil gelegd.
De werkomgeving van de brandweer ziet er helemaal anders uit. Dikwijls is er een rooklaag of is de ruimte tot op de grond gevuld met rook. De zichtbaarheid is soms zeer beperkt. Hier komt nog bij dat brandweermensen een ademluchtmasker dragen. Dit masker blokkeert een deel van het perifere gezichtsveld. De rook kan behoorlijk warm zijn en een extra belasting vormen voor de brandweermensen. Bovendien weegt de uitrusting van een brandweermens heel wat zwaarder dan de sportkledij waarmee voetballers spelen.
Het zou niet mogen gebeuren dat een voetbalstadion instort tijdens de match. Daar staat tegenover dat de brandweer regelmatig geconfronteerd wordt met instortingen. Doordat het gebouw onder de rook staat, is het voor de brandweer moeilijk om vooraf in te schatten hoe sterk het gebouw verzwakt is door de brand. Dit instortingsgevaar is een grote bedreiging voor de veiligheid van de brandweermensen.
Als laatste bestaan er allerlei brandfenomenen (flashover, backdraft, FGI’s, …) die tijdens de brandbestrijding kunnen optreden. Omwille van de moeilijke werkomstandigheden is het zeer lastig om deze op voorhand te voorspellen.
In tegenstelling tot voetbal, kan de brandweer het spel niet zomaar stil leggen. Als er veel op het spel staat (= mensenlevens in gevaar zijn), dan moet er verder gewerkt worden. Dit is zelfs zo als de omstandigheden extreem zijn en de veiligheid van de brandweermensen bedreigd is.
Een beetje voetballer traint minstens vier uur per week. Bijna altijd gaat het over spelers die al aan voetbal doen van kleinsaf aan. Tegen dat ze in de “eerste ploeg” opgesteld worden, hebben ze letterlijk meer dan duizenden uren geoefend en gespeeld. Profvoetballers trainen natuurlijk nog veel meer. Al die training heeft hetzelfde doel: Zorgen dat het team de overwinning binnenhaalt binnen dat vrij voorspelbare kader van het voetbalspel.
Hoeveel “training” staat daar bij de brandweer tegenover? Sommige brandweermensen trainen slechts vier uur per maand. In het tijdsbestek van die vier uur moeten ze alles inoefenen: brandbestrijding, technische hulpverlening (alles gaande van ongevallen met geknelden tot mensen geblokkeerd in een lift), incidenten met gevaarlijke stoffen, redden van dieren, beveiliging van incidenten op de openbare weg, EHBO, …
De kwaliteit van die training is zeer gevarieerd. In sommige posten wordt hier veel aandacht aan besteed en dit leidt dan ook tot een hogere kwaliteit. Daar staat tegenover dat er ook posten zijn waar oefenen stiefmoederlijk wordt behandeld.
Voetballers spelen heel wat wedstrijden waarin ze de talloze uren oefenen kunnen omzetten naar een concreet resultaat. Ze doen snel ervaring op met hoe het spel werkelijk gespeeld wordt. Dat is niet zo bij de brandweer. Dankzij brandpreventie zijn er minder en minder branden. Dat maakt dat heel wat brandweermensen misschien slechts één of twee keer per jaar geconfronteerd worden met binnenbrandbestrijding. Het duurt in onze branche soms jaren vooraleer we kunnen spreken van een behoorlijke hoeveelheid ervaring.
We kunnen de conclusie trekken dat de brandweer minder goed voorbereid aan de start van een brand komt dan de voetballers aan het begin van hun match.
Het resultaat van de match is verlies, gelijkspel of winst. Ongeacht de uitkomst, het blijft een spelletje. Er gaat niemand van dood. De (financiële) belangen in het topvoetbal zijn zeer groot maar het blijft entertainment.
Bij brandbestrijding daarentegen staat er wel veel op het spel. Elke brand verstoort het leven van een gezin. Hun woning blijft (zwaar) beschadigd of zelfs helemaal verwoest achter. De meeste bedrijven gaan failliet na een zware brand. Het loopt dus regelmatig niet zoals we zouden willen. Elk jaar sterven tientallen mensen in een brand. We “verliezen” als maatschappij dus regelmatig onze “wedstrijd”. Af en toe raken brandweermensen ernstig gewond en (ongeveer) één keer per jaar komt een brandweermens om het leven bij zijn of haar werk.
Er staat bij brandbestrijding dus veel meer op het spel dan bij voetbal.
We kunnen deze vergelijking met voetbal ook toepassen op de activiteit binnenbrandbestrijding. Dit is een zeer risicovolle activiteit. Brandweermensen gaan het brandende gebouw binnen om daar de brand te zoeken en te blussen. Zoals hierboven geschetst gebeurt dit dikwijls in een omgeving die ze niet kennen, zonder dat ze zich visueel kunnen oriënteren.
In de afgelopen decennia zijn zeer veel inspanningen geleverd om brandweermensen beter voor te bereiden op deze “wedstrijd”. In de cursus brandweerman anno 2002 stond er eigenlijk niets over wat je binnen in een brand moest gaan doen. Het werd gewoon niet besproken …
Anno 2022 krijgen nieuwe brandweermensen een heel pakket theorie en praktijk over binnenbrandbestrijding. Als kers op de taart krijgen ze 48 uur warme praktijk. Ze leren over rookgaskoeling, een techniek die het risico op brandfenomenen moet verlagen tijdens de vordering van de ingang naar de plaats van de brandhaard. Hierdoor is de kwaliteit van de brandbestrijding veel beter geworden. De brandweer “wint” meer dan ze 20 jaar geleden deed.
We hebben samen als brandweer grote stappen vooruit gezet in de afgelopen 20 jaar. Ons spel is offensiever geworden. Vroeger kwam het regelmatig voor dat de brandweer koos voor een defensieve inzet: brandweermensen bleven buiten staan en blusten van buiten. Dikwijls leidde dit tot een lange inzet. Het pand was verloren en – als het goed ging – bleven de aanpalende gebouwen gespaard. Het grote voordeel van deze aanpak was dat de risico’s voor de brandweer beperkter waren.
Doordat we zoveel beter geworden zijn, wordt de defensieve strategie minder toegepast. In de meeste situaties is het immers mogelijk om de brand op een offensieve manier aan te pakken. Op zich vind ik dat een grote verbetering. Dat is waarvoor wij betaald worden: de situatie zo snel mogelijk stabiliseren en dat gaat nu eenmaal het best van binnenuit.
Als de brandweer aankomt bij een brand in een gebouw en kiest voor een offensieve inzet, dan is het de bedoeling om te scoren. Er moet vrij snel resultaat geboekt worden. De aanvalsploeg zal vorderen richting de brandhaard. In praktijk zullen ze meestal vrij snel de brandhaard vinden.
Op het moment dat ze vlammen zien, zijn ze in de buurt van de brandhaard. Het is belangrijk dat alle brandweermensen beseffen dat ze dan in een vrij risicovolle omgeving zitten. Het is dan goed om te beseffen dat brandbestrijding geen voetbal is: We kunnen niet gelijkspelen!
Er zijn slechts twee mogelijkheden:
Vooral het laatste scenario houdt veel risico’s in voor de brandweer. Brandweermensen moeten dat goed beseffen tijdens binnenbrandbestrijding. Zodra ze de brand in het vizier krijgen, moeten ze terugdenken aan dat citaat van kol. Withouck:
Een minuut is misschien wel wat kort maar als de aanvalsploeg de situatie na vijf minuten blussen niet onder controle heeft, dan is de brandweer de match aan het verliezen, ook al lijkt dat niet zo. Zolang de brand blijft doorgaan, wordt er zeer veel energie geproduceerd. Er is een thermische aanval op de constructie van het gebouw. Dit maakt dat de constructie geleidelijk aan zwakker wordt en instorting dichterbij komt. Er worden ook veel hete rookgassen geproduceerd die zich kunnen opstapelen en tot ontbranding kunnen komen. Hoe langer dit duurt, hoe groter de kans dat er iets fout loopt.
Als de aanvalsploeg er in slaagt om binnen enkele minuten de brandhaard neer te slaan, dan heeft de brandweer waarschijnlijk gewonnen. Er staat waarschijnlijk want uitzonderlijk kan er een tweede brandhaard zijn of kan de brand zich uitgebreid hebben naar de constructie. Dit is dan een tweede situatie die onder controle gebracht moet worden.
Dit artikel is geen pleidooi om minder offensief te gaan optreden. Integendeel, het is goed dat we een offensieve brandweer hebben die bijna altijd wint. Dit artikel wil uitleggen dat het normaal is dat we nog af en toe eens verliezen en dat het belangrijk is om net die situaties te herkennen om de kans op ongevallen te verkleinen.
Brandbestrijding is geen voetbal! We winnen of we verliezen. En winnen tijdens binnenbrandbestrijding doen we meestal in de eerste vijf minuten nadat we met vlammen in contact zijn gekomen. Zo niet, moeten we terugtrekken want we zijn aan het verliezen.
Karel Lambert werkt als majoor bij de brandweer van Brussel en als vrijwillig sergeant in post Oostkamp (zone 1). Hij is een internationaal erkend instructeur die al les gaf in 16 verschillende landen over de hele wereld. Hij heeft een diploma industrieel ingenieur bouwkunde, burgerlijk ingenieur Fire Safey Engineering en master in de veiligheidstechnieken. Hij is ook gastprofessor aan Universiteit Gent waar hij een vak doceert aan de burgerlijk ingenieurs FSE. Hij werkte mee aan 3 boeken en schreef 95 artikelen en papers die in 7 landen gepubliceerd werden. Zijn verzameld werk vind je op www.cfbt-be.com.